De oude man die niet meer verder wil, weg wil
uit het verzorgingstehuis, wat niet lukt en daarom besluit uit het leven
te stappen en naar zijn overleden vrouw te gaan.
De dochter die niet wil accepteren dat haar
vader dement is en denkt dat hij met een goede verzorging nog een aantal
jaren gelukkig kan leven.
De zoon en zijn gezin die de vader niet meer
kunnen verzorgen en de verzorging aan het tehuis overlaten.
Het tehuis dat zijn best doet maar niet meer kan
dan wat ze doet: oppassen dat de patient niet wegloopt en zichzelf en
anderen geen schade berokkent.
Een verhaal over oud en hulpbehoevend worden en
hoe daarmee om te gaan.
Carl Sørensen is door zijn zoon en
schoondochter in een verzorgingstehuis geplaatst, gedurende de weken dat
ze met vakantie zijn. Hij woont nog in zijn eigen huis, verzorgd door
zoon en schoondochter. Zijn vrouw is zeven maanden geleden overleden en
hij is in die zeven maanden hard achteruit gegaan, beginnen te
dementeren en krijgt last van afasie.
Nu zit hij zeer tegen zijn zin in het
verzorgingstehuis. Hij wil weg, naar huis. Hij wil naar het graf van
zijn vrouw, er moeten bloemen gelegd worden, maar het tehuis laat hem
niet naar buiten, bang dat hij weg zal lopen en in verwarde toestand
rond gaat zwerven.
Hij is kwaad op het personeel, op het tehuis.
Hij scheldt en vloekt wat hij anders nooit doet en zijn beide kinderen
altijd heeft verboden. Zijn gedachten zijn nog helder, maar door zijn
afasie kan hij zich niet meer uitdrukken en zegt hij de verkeerde
woorden.
Het beeld van de klokkenluider van de Notre Dame
komt in hem op, hij vergelijkt zich met hem, voelt dat de klokkenluider
in hem is gaan wonen.
Herinneringen aan zijn diensttijd tijdens de 1e
wereldoorlog komen omhoog, hoe ze oefenden in het graven van
schuttersputjes en loopgraven, en een veldslag naspeelden.
Hij herinnert zich zijn jeugd. Zijn moeder
overleed toen hij kind was. Zijn vader, dorpsleraar, hertrouwde en de
kinderen werden door de stiefmoeder ingezet om alle huishoudelijke
karweitjes op te knappen en later om op hun stiefbroer en -zus te
passen.
Hij weigert om te gaan met de andere bewoners
van het tehuis, ligt gekleed in bed.
Hij heeft een dochter en een zoon, de dochter
(de vijftig net gepasseerd) is acht jaar ouder dan de zoon. Zijn zoon
heeft zijn winkel in landbouwartikelen overgenomen, is getrouwd, heeft
twee kinderen. Zijn dochter werkt free-lance in de reclame en heeft een
zoon van begin twintig, die zich heeft aangesloten bij Scientology en nu
niets meer met zijn moeder te maken wil hebben, haar het gebrek aan
gezinsleven verwijt, haar altijd afwezig zijn, gebrek aan warmte en
aandacht in een eenouder gezin.
De dochter die jarenlang nauwelijks contact
heeft gehad met haar familie, is het oneens met haar broer over de
opname van hun vader in het verpleegtehuis. Zij is van mening dat vader
zich in zijn eigen omgeving en met hulp en ondersteuning beter kan
redden dan op deze vreemde plek. Ze is bereid die verzorging op zich te
nemen. Ze praten erover in een telefoongesprek en worden het niet eens.
Ze besluit haar vader te bezoeken. Het hoofd van
de verpleging legt haar uit in welke conditie haar vader zich bevindt.
Als ze hem ziet, schrikt ze in eerste instantie. Ze probeert contact te
leggen, maar hij herkent haar niet.
Ze besluit kerst samen met haar vader te vieren.
Als ze alleen met hem is - broer en zijn gezin zijn alweer vertrokken;
ze doen hun best voor vader, maar wat kunnen ze meer doen - vertelt haar
vader in gebroken zinnen dat haar moeder niet haar moeder is, maar dat
de jongere zus van haar moeder haar moeder is. De tante waarmee ze
altijd zo goed kon opschieten en die maar zestien jaar ouder was dan
zij, blijkt haar moeder te zijn, ze wil het niet geloven. Ze herinnert
zich dat tante elke vakantie op bezoek kwam en dat ze altijd met haar
erop uit trok. Tante was kleuterjuf geworden, maar was plotseling
getrouwd en daarna had ze haar niet weer gezien.
De oude Sørensen denkt terug aan zijn
schoonzusje. Er is nooit tegen iemand ook maar iets verteld, alleen hij,
zijn vrouw en zijn schoonzusje waren op de hoogte. Zo was het
afgesproken.
De klokkenluider toont zich in de spiegel van de
badkamer, hij is agressief, dreigend, wil vechten. Carl Sørensen dreigt
terug, maar besluit later om tot een vergelijk te komen.
Carl Sørensen heeft altijd van zijn vrijheid
gehouden. 's Middags liet hij de winkel over aan zijn vrouw en trok erop
uit, de natuur in. Nu zit hij vast in het verzorgingstehuis. Carl
besluit op te houden met eten en drinken. Hij wil weg, naar zijn vrouw.
Na zeven dagen komt er een arts. Er wordt besloten hem in het
verzorgingstehuis te laten en niet over te brengen naar het ziekenhuis.
Men gunt hem een humane dood. Hij is 94.
In zijn gedachten ziet hij zijn vrouw die op hem
wacht, hij ziet zijn schoonzusje.
Vanuit verschillende vertelposities beschrijft
Kirsten Thorup het verhaal van een oude, dementerende man die voor zijn
eigen bestwil en omdat de kinderen hem niet meer kunnen verzorgen, in
een verzorgingstehuis wordt geplaatst.
Ze creeert verschillende invalshoeken voor het
verhaal, vanuit de oude man, vanuit de dochter, vanuit de zoon en ook
vanuit de verteller. En we leren de geschiedenis kennen vanuit
verschillende personen en vanuit hun reactie en herinnering.
Waarbij de verschillende vertelposities en de
vorm van de vertelling (lyrisch vertellend, beschrijvend, in
dialoogvorm) elkaar afwisselen.
Ingenmandsland, in 2003 uitgegeven door
Gyldendal, werd door Kor de Vries uit het Deens in het Nederlands
vertaald en in 2007 uitgegeven door Cossee onder de titel Niemandsland.
Kirsten Thorup ontving in 2004 voor
Ingenmandsland de literatuurprijs van de Deense BG-Bank.
Jan Baptist, 2008