In het werk van Andersen zijn kenmerken van alle
drie periodes terug te vinden, waarmee tegelijkertijd aangetoond wordt
hoe lastig het is de geschiedenis in vaste periodes te verdelen.
Andersen is een van die auteurs die in zijn eigen tijd grenzen
overschreed.
Andersen zag zichzelf als een vooruitstrevend
auteur en als een vertegenwoordiger van de moderne stroming die zich
afzette tegen de nog volop heersende Romantiek.
Deze moderne stroming hield zich bezig met de
complexe psychologie van en het verborgene in de mens, met het
schilderachtige en het exotische. Hoewel het Romantisme kenmerken met de
Romantiek gemeen heeft, vormden de realistische beschrijvingen van
situaties in het heden een duidelijke breuk.
Ruwweg gesteld keek de Romantiek terug naar een
roemrijk verleden en beschreef helden en hun heldendaden uit voorbije
tijden, een terugverlangen naar de goede, oude tijd.
Zowel de idealen van de Romantiek met zijn visie
op eenheid en samenhang als de opvattingen van het Romantisme met zijn
dualisme en gespletenheid zijn terug te vinden in het werk van Andersen.
Zelfs aspecten die in het Realisme van het eind van de 19e
eeuw belangrijk worden zijn al bij Andersen aanwezig.
Dualisme is sterk vertegenwoordigd in zijn
werken, zowel een modern realisme en geloof in de toekomst als
cultuurpessimisme en een dosis melancholie.
In het werk van Andersen zijn een aantal
hoofdthema's te onderkennen (ik volg hier de beschrijving van Johan de
Mylius: zie bronvermelding).
Andersen is zich zijn hele leven bewust geweest
van zijn eigen sociale afkomst. In zijn werk komen diverse voorbeelden
voor van beschrijvingen van het leven aan de onderkant van de
samenleving. Denk aan het verhaal: Het meisje met de zwavelstokjes. Ook
in zijn romans krijgt het thema aandacht, zoals in De Improvisator de
beschrijving van het armoedige leven op de Romeinse Campagne.
Op dit punt voelde Andersen een sterke
verwantschap met Charles Dickens.
De natuur is een belangrijk onderwerp in
Andersens werk. De natuur is zijn maatstaf voor kunst, menselijkheid en
samenleving en vormt een bron van inzicht. Andersen schildert en bezingt
de Natuur (met een hoofdletter), niet alleen in al zijn schoonheid, maar
ook met zijn wrede, onbarmhartige kanten. In De Improvisator, zijn
eerste roman, is de lavastroom van de Vesuvius waardoor dorpen worden
weggevaagd evenzeer een onderwerp als de schitteringen van de kristallen
in de Blauwe Grot op Capri.
Religieuse opvattingen komen regelmatig aan bod
bij Andersen. Andersen was een religieus mens, niet als trouwe
kerkganger, maar religieus in de betekenis dat de zin van het leven en
het leven na de dood hem sterk bezighield.
Hij was het niet eens met het dogma van de
heilige drie-eenheid. Volgens Andersen was God een en ongedeeld. Het
dogma van de opstanding van het vlees op de dag des oordeels vond hij
onzinnig en evenmin geloofde hij in een eeuwige straf in de hel, omdat
dat onverenigbaar was met Gods liefde.
Hij was overtuigd van de onsterfelijkheid van de
ziel en in het bestaan van een God die hem voortdurend leidde op zijn
weg, ook in slechte tijden.
Een onderwerp wat regelmatig terugkeert in
dichtvorm, sprookjes en romans.
De vorm die de liefde bij Andersen aanneemt is
vaak de onuitgesproken en de onmogelijke liefde of zelfs de nederlaag
van de liefde.
Andersen formuleert op meerdere plaatsen in zijn
werk opvattingen over kunst en poezie, waarbij hij de poezie beschrijft
als iets hoogs en heiligs, iets goddelijks (de goddelijke poezie), een
bindende kracht in het leven. Maar hij beseft ook dat kunst op illusie
is gebouwd.
De tegenstelling tussen het leven en de kunst is
een meerdere keren terugkerend thema in zijn romans, waarbij de ene keer
de hoofdpersoon zijn kunst opgeeft om het leven van echtgenoot te leven
(De Improvisator), de tweede keer zijn levensvervulling vindt in de
kunst (O.T.) en een derde keer ten onder gaat aan het leven als
kunstenaar (Kun en spillemand).
De traumatische bindingen aan de jeugd en de
moeilijkheden die het proces van volwassen worden met zich meebrengen,
worden door Andersen als een van de eerste Deense auteurs psychologisch
beschreven.
Andersen was een scherpe observator. In zijn
werk zijn vele ironische en satirische beschrijvingen te vinden van
alledaags menselijk gedrag. Hij bespiedde zijn omgeving, het doen en
laten van mensen en beschreef wat hij waarnam. In een paar woorden wist
hij een beeld te schetsen van het menselijk gedrag in alledaagse
situaties, van wat mensen voor elkaar verbergen en geheim proberen te
houden, hoe mensen over elkaar praten en roddelen.
Andersen had een gespannen relatie met zijn
critici. Hij trok zich kritiek sterk aan, de positieve zowel als de
negatieve.
Andersen voelde zich vaak onbegrepen in
Denemarken.
Door zijn tijdgenoten werd hij bestempeld als
een naief auteur, vooral na het verschijnen van zijn eerste bundel met
sprookjes. Hij werd ook beschouwd als een natuurtalent met veel gevoel,
maar zonder nuchter overzicht over zijn onderwerpen.
Vorm en inhoud van Andersens werk week af van de
heersende opvattingen bij delen van de culturele elite in toenmalig
Kopenhagen, die een perfecte vorm en een intellectuele inhoud als ideaal
hadden. Andersen zocht en vond een eigen vorm en inhoud die losser en
vrijer was dan wat gangbaar was.
Een pregnant voorbeeld van het onbegrip voor
Andersens werk is het debuutwerk van Søren Kierkegaard uit 1838, waarin
de derde roman van Andersen wordt becommentarieerd. Volgens Kierkegaard
kent de roman geen vaste lijn en vereenzelvigt Andersen zich teveel met
de hoofdpersoon, die evenals Andersen teleurgesteld is in het leven.
Kierkegaard mist in de roman een
levensbeschouwing die het leven van de hoofdpersoon vormgeeft in een
betekenisvolle heelheid, verteld in een opbouwend verhaal. Het leven
dient betekenisvol en samenhangend te worden verteld, want zo is het
leven, samenhangend en geordend, aldus Kierkegaard. En het doel voor elk
individu is zijn plek te vinden in die ordening.
Hiermee vertolkt Kierkegaard de kern van de
ideologie in Denemarken in de eerste helft van de 19e eeuw,
de Romantiek. Andersen is die fase echter al voorbij. Zijn roman gaat
juist in tegen die samenhang en de harmonie van het optimistische
wereldbeeld. En daarmee is Andersen in lijn met een opkomend Europees
modernisme.
Een deel van de kritiek die Andersen in zijn
tijd kreeg, sloeg op zijn vermeende ijdelheid. Andersen had net als
iedereen zijn zwakheden en juist daarop werd hij bekritiseerd.
Andersen zou volgens zijn critici niet in staat
zijn zijn onderwerpen objectief te benaderen. Hij zou zich niet in
voldoende mate buiten zijn object kunnen plaatsen, waardoor hij het
overzicht kwijtraakt. Er was teveel Andersen aanwezig in zijn verhalen.
Andersen verwerkte eigen ervaringen in zijn
werk, iets wat tegenwoordig heel normaal wordt gevonden, maar in zijn
levenstijd ongebruikelijk was. Andersen was zich deze kritiek goed
bewust en gebruikte het vervolgens weer. In een passage in De
Improvisator waar de hoofdpersoon, Antonio, een gedicht voorleest over
Koning David dat begint met het herdersleven van David, gebruikt Antonio
zijn eigen ervaringen. De reactie van zijn publiek is dat Antonio het in
zijn gedichten altijd over zichzelf heeft: "Hij moet er ook altijd zelf
in voorkomen," klaagt een van de toehoorders.
Jan Baptist, december 2004
Bronnen: Johan de Mylius, Hans Christian Andersen, forfætterportræt, Arkiv for Dansk Litteratur op www.adl.dk
Lars Bo Jensen, 2003, kritik af H.C. Andersen, op www.andersen.sdu.dk,
de site van de
Zuiddeense universiteit in
Odense.