Introduktion (introductie)
In de leestekst maken we kennis met de familie Kok, bestaande uit Piet en Ellen Kok en hun kinderen Pim en Lies. Ze maken vakantieplannen. We behandelen woorden voor allerlei familieleden. In het onderdeel grammatica houden we ons bezig met de vragende voornaamwoorden, zoals wat, wie, hoe en met de persoonlijke voornaamwoorden zoals ik, jij en hij. Verder behandelen we de getallen 0 tot en met 10 en ook het alfabet.
'Se her,
Piet,' siger Ellen.
'Hvad er der?' siger Piet.
Ellen viser Piet en folder.
Piet ser på billedet.
'Nå, hvad synes du?' spørger hun.
'Hvad mener du?' spørger Piet.
'Piet, jeg foreslår at vi holder ferie der!' siger
Ellen.
'Nåh, det mener du. Skal vi ikke snakke om det en
anden gang?' siger Piet. Men lidt efter siger han: 'For resten, hvor er
det?'
'Det ved jeg ikke,' svarer Ellen. 'Men der er smukt,'
siger hun.
'Lad mig se,' siger Piet. 'Det er jo i Danmark,'
siger han.
Nu kommer Pim og Lies. 'Hvad synes I?' spørger Ellen. 'Har I lyst til at holde
ferie i Danmark?'
Pim og Lies kigger lidt på billedet. Så siger de:
'Ja! Vi vil gerne holde ferie i Danmark.'
Om aftenen sidder familien ved bordet. De snakker
sammen om ferien.
De beslutter at holde ferie i Danmark.
Nye ord (nieuwe woorden)
'Kijk eens, Piet,' zegt Ellen.
'Wat is er?' zegt Piet.
Ellen toont Piet een folder.
'Kijk hier eens,' zegt Ellen en wijst naar een foto.
Piet kijkt naar de foto.
'Nou, wat vind je?' vraagt ze.
'Wat bedoel je?' vraagt Piet.
'Piet, ik stel voor dat we hier vakantie houden!'
zegt Ellen.
'Oh, dat bedoel je. Maar kunnen we daar niet later
over praten?' zegt Piet. Maar even later zegt hij: 'Trouwens, waar is
het?'
'Dat weet ik niet', zegt Ellen. 'Maar het is er
mooi,' zegt ze.
'Laat me eens kijken,' zegt Piet. 'Maar dat is in
Denemarken,' zegt hij.
Daar komen Pim en Lies aan. 'Wat vinden jullie?' vraagt Ellen. 'Hebben jullie zin om vakantie te houden in Denemarken?'
Pim en Lies kijken naar de foto. Dan zeggen ze: 'Ja!
We willen graag vakantie houden in Denemarken.'
's Avonds zit het gezin aan tafel. Ze praten samen
over de vakantie.
Ze besluiten vakantie te houden in Denemarken.
Alfabetet (het alfabet)
a |
b |
c |
d |
e |
f |
g |
h |
i |
j |
k |
l |
m |
n |
o |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
p |
q |
r |
s |
t |
u |
v |
w |
x |
y |
z |
æ |
ø |
å |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
se her |
kijk eens (letterlijk: kijk hier) |
hvad er der? |
wat is er? |
hvad synes
du? |
wat vind je? |
at tage til Danmark |
naar Denemarken gaan |
hvad hedder du? |
hoe heet je? (letterlijk: wat heet je?) |
hvor gammel er du? |
hoe oud ben je? |
hvor kommer
du fra? |
waar kom je vandaan? |
familien (de familie):
far |
vader |
mor |
moeder |
søn |
zoon |
datter |
dochter |
bror |
broer |
søster |
zus |
søskende |
broers en
zussen |
mand |
man |
kvinde |
vrouw |
dreng |
jongen |
pige |
meisje |
forældre |
ouders |
barn |
kind |
|
De
persoonlijke
voornaamwoorden (ik, jij, hij enz.) zijn in het Deens:
ik |
jeg |
jij |
du |
hij |
han |
zij |
hun |
het |
den, det |
|
|
wij |
vi |
jullie |
I |
u |
De |
zij |
de |
'De'
('U')
wordt in het Deens niet veel meer gebruikt. Je komt het nog wel eens
tegen in overheidsmededelingen. Tegen oudere mensen (65-plussers) wordt
nog 'u' gezegd. Ook in winkels word je nog wel eens heel vriendelijk met
'u' aangesproken.
Vul het juiste persoonlijke voornaamwoord in:
1.
(Ellen) foreslår at holde ferie i
Danmark.
2. (Piet) ser på billedet.
3. (Piet) vil gerne snakke om det senere.
4. Har (Pim og Lies) lyst til at holde ferie i Danmark?
5. (Pim og Lies) kigger på billedet.
6. (Pim og Lies) vil gerne holde ferie i
Danmark.
Vragende
voornaamwoorden:
hvem |
wie |
hvad |
wat |
hvor |
waar |
hvorfor |
waarom |
hvornår |
wanneer |
hvordan |
hoe |
Spørgsmål om teksten (vragen over de tekst)
Antwoordtip: begin het antwoord bij 1. tot en met 6. met de
woorden uit de vraag, maar dan in de goede volgorde:
1. Viser Ellen en folder? (Ja, Ellen viser en folder)
2. Ser Piet på billedet?
3. Vil Piet gerne snakke om det nu?
4. Synes Ellen at der er smukt?
5. Vil Pim og Lies gerne holde ferie i Danmark?
6. Hvad laver familien om aftenen?
7. Hvad beslutter de?
Svar på følgende spørgsmål:
1. Hvad hedder du?
- Hvordan staver du det?
2. Hvor bor du?
- Hvordan staver du det?
3. Hvor kommer
du fra? - Hvordan staver du det ?
De getallen 0 tot en
met 10 in het Deens:
0 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
nul |
en/et |
to |
tre |
fire |
fem |
seks |
syv |
otte |
ni |
ti |
Regn ud på dansk (Reken uit in het Deens):
4 + 5 = 9 (fire plus fem er ni)
5 - 4 = 1 (fem minus fire er en)
3 + 2 =
7 + 2 =
3 - 2 =
7 - 2 =
9 + 1 =
8 + 2 =
9 - 1 =
8 - 2 =
2 + 6 =
6 + 2 =
6 - 2 =
5 - 1 =
4 + 3 =
0 + 7 =
4 - 3 =
6 - 0 =
Vul het ontbrekende woord in:
Ellen og Piet ved bordet.
Piet på billedet.
De snakker om at holde .
Ellen Piet
et
tidsskrift.
Hun på et billede.
Skal vi ikke om det en anden gang?
Hvor det?
Det ved jeg
.
Pim og Lies vil
holde ferie i Danmark.
De beslutter at ferie i Danmark.