Steen Steensen Blicher
werd geboren op 11 oktober 1782 in Vium in Jutland als zoon van een
dominee, de zoveelste in een lange rij van dominees. En allemaal in de
arme heidegebieden van Noord-Jutland, waarvan tegenwoordig alleen nog
kleine stukjes terug te vinden zijn als beschermd natuurgebiedje. Zijn
moeder kwam uit een familie van hereboeren uit dezelfde streek. Omdat
zijn moeder zwakkelijk was en psychische problemen had, kwam de
opvoeding grotendeels voor rekening van de vader, met wie Steen een
goede band kreeg die zijn leven lang voortduurde.
In het najaar van 1799
ging Steen studeren aan de universiteit van Kopenhagen. In de winter van
1801 werd hij ernstig ziek, op het randje van de dood, maar door gezonde
voeding en veel beweging wist hij zichzelf er weer bovenop te helpen. Om
zijn gezondheid verder te versterken begon hij als huisleraar op een
hereboerderij op het eiland Falster. Hier ontmoette hij de
landbouweconoom Chr. Olufsen waar hij veel van leerde; kennis die hij in
zijn latere leven toepaste. Dezelfde Olufsen liet Steen kennismaken met
de in het Engels geschreven gedichten van Ossian en dat gaf Steen
Blicher aanleiding om Engels te gaan leren. Terug in Kopenhagen om zijn
studie weer op te nemen vertaalde hij Ossians gedichten in het Deens.
Het eerste deel werd in 1807 uitgegeven en het tweede deel in 1809.
In 1807 bombardeerden de
Engelsen Kopenhagen. Denemarken had de kant van Frankrijk gekozen en ook
toen het fout ging met Napoleon hield de Deense koning zijn eens gegeven
woord. Zo werden Engeland en Denemarken vijanden en kreeg Kopenhagen de
twijfelachtige eer de eerste gebombardeerde stad te zijn. Door het
bombardement was de woning van Steen Blicher geruineerd. In 1809 rondde
hij zijn studie aan de universiteit af als theoloog en in 1810 hield hij
zijn eerste preek.
Hij kreeg een aanstelling
als leraar aan de Latijnse school in Randers, waar hij zelf als leerling
op had gezeten. In juni 1810 trouwde hij met Ernestine Berg, de weduwe
van zijn oom Peder Daniel waar ze een zoon mee had. Als erfenis nam ze
25.000 rijksdaalders mee. Ernestine was veertig jaar jonger dan oom
Peder Daniel.
Al in 1811 vertrok Steen
Blicher als leraar en werd verpachter bij zijn vader op de boerderij in
Randlev (toenmalige dominees woonden op een voor de dominee bedoelde
boerderij: præstegaard, letterlijk domineeboerderij met
eigen land en vee. Vaak werd het land verpacht aan boeren zonder eigen
land). Hier probeerde hij nieuwe landbouwtechnieken uit en publiceerde
erover. In 1814 verschenen zijn eerste gedichten. En in 1817 verscheen
een tweede bundel.
Vanaf 1811 verkeerde de
Deense staat in een zware financiele en economische crisis die in 1813
leidde tot een staatsbankroet. De landbouw liep sterk terug en bereikte
in 1824 zijn dieptepunt. Het geerfde vermogen was verdwenen, economisch
ging het slecht en ook met Blichers huwelijk ging het slecht. Als uitweg
besloot hij als dominee verder te gaan en in 1819 werd hij beroepen in
het arme Thorning, zes kilometer van zijn geboorteplaats. Als dominee
deed hij het goed, als dichter stond hij geisoleerd van zijn vakbroeders
en wilde de doorbraak niet komen. Hij besloot een andere koers te nemen
en begon novelles te schrijven, en legde daarmee de basis voor de
realistische novelletraditie in Denemarken. In 1824 verschijnt een van
zijn bekendste novelles 'Brudstykker af en Landsbydegns Dagbog'
(Brokstukken uit het dagboek van een dorpskapelaan).
In 1825 wordt Blicher
beroepen in Spentrup bij Randers wat zijn economische situatie
verbetert. Enthousiast begon hij bij zijn nieuwe gemeente en ijverde
voor verbetering van landbouwmethodes, van het onderwijssysteem en voor
de invoering van sport op school. In 1827 begon hij aan een eigen
tijdschrift voor literatuur: Nordlys. Et Maanedskrivt (Noorderlicht. Een
maandblad), waarin veel van Blichers gedichten en novelles voor het
eerst werden gepubliceerd. Het zag er aardig uit met 381 afnemers tot in
Kopenhagen aan toe, maar in december 1829 waren er zo weinig abonnees
dat het tijdschrift moest stoppen.
In de winter van 1827
ging zijn huwelijk mis. Blicher liet zijn vrouw naar Randers vertrekken,
maar een half jaar later haalde hij haar terug en woonde met haar samen
tot aan zijn dood. Maar de relatie was kapot, waarschijnlijk omdat
Blicher zijn vrouw had betrapt op overspel.
In de jaren 1832-1836 gaf
Blicher een tijdschrift uit over de jacht: Diana. In 1833 en 1834 werden
zijn verzamelde novelles in vier delen uitgegeven. In 1836 kwam er een
vijfde deel uit en in 1835-1836 zijn verzamelde gedichten.
In 1837 wordt Blicher
ernstig ziek, maar zijn sterk gestel en een goede dokter helpen hem weer
op de been. Tijdens zijn ziekte schreef hij het gedicht 'Mijn
Zwanenzang' en in 1838 verscheen zijn dichterlijk hoofdwerk 'De
Trekvogels. Natuurconcert.'
In 1839 sterft zijn vader
en dat sloeg de bodem weg onder Steen Blicher, zowel emotioneel als
economisch, want zijn vader liet een grote schuld na die Steen op zich
nam, waardoor hij zelf weer in de schulden raakte. Ook met zijn
praktijkvoering als dominee ging het slecht, zo slecht dat hij in mei
1847 uit zijn ambt werd gezet, weliswaar met ere en pensioen maar tegen
zijn zin. Steen Steensen Blicher stierf op 26 maart 1848 in
familiekring.
Blicher maakte tijdens zijn leven lange tochten over de toenmalige heidevelden in Noord-Jutland. Veel van zijn verhalen en gedichten zijn gebaseerd op deze tochten. De heidevelden zijn grotendeels verdwenen. Het grootste nog bestaande aaneengesloten gebied is het 1200 ha. grote Kongenshus Mindepark ten zuidwesten van Viborg in Noord Jutland. Dit is nu een beschermd natuurgebied. In het park zijn een groot aantal stenen opgericht ter herinnering aan degenen die hebben bijgedragen aan de ontginning van de heidevelden. Ook Blicher heeft een steen met opschrift gekregen.
Jan Baptist, mei 2005
geraadpleegde bronnen:
Steen Steensen Blicher door Søren Baggesen in Arkiv for Dansk Litteratur op www.adl.dk
Steen Steensen Blicher door Iben Holk in Epoke op www.e-poke.dk